Ga verder naar de inhoud

Arbeidsongeschiktheid van patiënten

Wie beslist er of iemand nog kan werken?

De beslissing of iemand kan werken lijkt eenvoudig maar is het in de praktijk vaak niet. Wie neemt deze beslissing: de patiënt? De arts? En welke arts dan? De huisarts, arbeidsgeneesheer, specialist, adviseur van de mutualiteit? En hoe gebeurt deze (on)geschiktheidsverklaring? Is het een kwestie van gezond verstand, meepraten met de wens van de patiënt, laten we ons leiden door onze eigen opvatting over werk, baseren we ons op feiten? Vaak is het een combinatie van dit alles. Het lijkt ons aangewezen om het voorschrijven van arbeidsongeschiktheid te centraliseren bij de huisarts en dit te laten onderbouwen door de hieronder beschreven stappen van risico, motivatie en ongeschiktheidsinschatting:

  1. Risico: wat is het risico wanneer deze patiënt aan het werk is, zowel voor hem/haar als voor zijn omgeving? Voor een stellingbouwer met epilepsie is dat vaak duidelijker dan voor een ruglijder in de bouwsector. Uit de literatuur blijkt dat we ons als artsen vaak laten leiden door onze eigen opvatting (of angsten) over werk (Darlow etal. 2012, Nijs J et al, 2013) Zorgverleners zouden dus zelf ook moeten reflecteren over hun eigen angst-vermijdingsgedrag.
  2. Motivatie: Hoe groot is de motivatie van de patiënt om aan het werkte gaan/blijven? En hoe kunnen we de motivatie van de patiënt verhogen door hem bijvoorbeeld multidisciplinair te begeleiden?
  3. Ongeschiktheid: De ongeschiktheidsbeoordeling gebeurt op basis van meetbare feiten: door iemand een fietsproef te laten afleggen, krijgen we een idee over zijn conditie en indirect van wat iemand fysiek aankan; voor mensen met lage rugpijn zonder aanwijsbare oorzaak wordt dat moeilijker. Het opstellen van een ‘verwachte duur van arbeidsongeschiktheid’ voor bepaalde aandoeningen is zinvol. Dit kan dan eventueel ‘verzwaard’ worden door bijkomende aandoeningen die de patiënt heeft of door een specifieke werksituatie bv. herstel na een operatie voor een liesbreuk bij een havenarbeider versus een bediende

Wie schrijft arbeidsongeschiktheid voor?

De VAVP is voorstander om arbeidsongeschiktheid steeds te laten voorschrijven door dezelfde arts. De huisarts lijkt ons de meest geschikte persoon om dit proces op te volgen en te coördineren. De arbeidsongeschiktheid werd tot hier toe vaak door verschillende hulpverleners voorgeschreven en niet goed gecoördineerd. Zeker tijdens de eerste 6 maanden is een nauwgezette opvolging van arbeidsongeschiktheid erg belangrijk. Dit doet de kans op langdurige afwezigheid op het werk afnemen. We suggereren een 2 tot 4 wekelijkse opvolging in deze periode bij de huisarts op vaste, vooropgestelde tijdstippen, zeker bij patiënten die hoog scoren op de screening van gele vlaggen.

De mentale en fysieke impact van langdurige arbeidsongeschiktheid is groot. Er is een verband met vroegtijdig overlijden, een grotere incidentie van zelfmoord en een verhoogd risico op de ontwikkeling van psychische en algemene gezondheidsproblemen.

Vroegtijdige werkhervatting met restsymptomen verhoogt het risico op herval niet. Integendeel, ze vermindert de kans op herval en absenteïsme tijdens de jaren die volgen op het hervatten van werk.

Het blijven aanbieden van trajecten die focussen op arbeidsre-integratie door zorgverstrekkers of het steeds opnieuw ter sprake brengen van de restcapaciteiten van de patiënt werpt zijn vruchten af. Tijdens de follow up gedurende een pilootproject van 2 jaar merken we dat patiënten die tijdens dit traject aangeven om niet meer te willen of kunnen gaan werken, nadien van gedacht veranderen en toch bereid zijn een re-integratietraject uit te proberen. Het pitchen over arbeidsre-integratie lijkt ons van groot belang

Een modelvoorstel voor de re-integratie van pijnpatienten naar de arbeidsmarkt kan u hier terug vinden.